Ras groep van de Schipperke
De Schipperke behoort tot de Rasgroep "Herdershonden"
Geschiedenis van de Schipperke
In Vlaams dialect betekent Schipperke "kleine scheper" of "herdershondje".
De gemeenschappelijke voorvader van de Belgische Herdershonden en van de Schipperkes zou een oud ras zijn, een herdershond, meestal zwart en tamelijk klein, die "Leuvenaar" wordt genoemd. Zijn oorsprong gaat terug tot de 17de eeuw. Rond 1690 was het Schipperke de lievelingshond van de volksmensen en van de Brusselse schoenlappers van de Sint-Gorikswijk, die wedstrijden organiseerden om de halsbanden in gedreven koper te laten bewonderen waarmede ze hun honden sierden. De staart werd volledig afgesneden, een mode die naar het schijnt reeds dateert uit de 15de eeuw. Het Schipperke was befaamd als jager op muizen, ratten, mollen en ander ongedierte.
Het Schipperke werd voor de eerste maal tentoongesteld in 1882 in de stad Spa. Hij werd in de mode gebracht door de Belgische koningin Maria Henrica.
In 1887 deed hij zijn intrede in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. De eerste rasstandaard werd vastgesteld in 1888 door de voor het ras verantwoordelijk club, die in datzelfde jaar werd opgericht en die de oudste Belgische rasvereniging is. In de loop der jaren is het dan wel nodig geweest om zich aan het werk te zetten om eenheid te brengen in het type. In die tijd werd inderdaad gesproken van de variëteiten van Antwerpen, Leuven en Brussel.
Karakter van de Schipperke
GEDRAG / KARAKTER
Een uitmuntend waakhondje, een uitzonderlijke ‘waarschuwer’, bruisend van vitaliteit, afzijdig ten opzichte van vreemden. Beweeglijk, lenig, onvermoeibaar, altijd bezig met wat er rond hem gaande is, klaar om te bijten bij voorwerpen die hem ter bewaking worden toevertrouwd, zeer lief voor kinderen, altijd nieuwsgierig om te weten wat er gebeurt achter een deur of een voorwerp dat men zal verplaatsen, lucht gevend aan zijn gevoelens door zijn schel geblaf en zijn rechtopstaande manen en rugbeharing. Hij is een snuffelaar, die jaagt op ratten, mollen en ander ongedierte.
Rasstandaard van de Schipperke
Gewicht:
3 tot 9 kg.
Een gemiddeld gewicht van 4 tot 7 kg wordt nagestreefd.
Honden die minder wegen dan 3 kg en meer dan 9 kg kunnen niet als uitmuntend beschouwd worden.
Korte geschiedenis van het ras:
In Vlaams dialect betekent Schipperke ‘kleine scheper’ of ‘herdershondje’. De gemeenschappelijke voorvader van de Belgische Herdershonden en van de Schipperkes zou een oud ras zijn, een herdershond, meestal zwart en tamelijk klein, die ‘Leuvenaar’ wordt genoemd. Zijn oorsprong gaat terug tot de 17de eeuw. Rond 1690 was het Schipperke de lievelingshond van de volksmensen en van de Brusselse schoenlappers van de Sint-Gorikswijk, die wedstrijden organiseerden om de halsbanden in gedreven koper te laten bewonderen waarmede ze hun honden sierden. De staart werd volledig afgesneden, een mode die naar het schijnt reeds dateert uit de 15de eeuw. Het Schipperke was befaamd als jager op muizen, ratten, mollen en ander ongedierte. Het Schipperke werd voor de eerste maal tentoongesteld in 1882 in de stad Spa. Hij werd in de mode gebracht door de Belgische koningin Maria Henrica.
In 1887 deed hij zijn intrede in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. De eerste rasstandaard werd vastgesteld in 1888 door de voor het ras verantwoordelijk club, die in datzelfde jaar werd opgericht en die de oudste Belgische rasvereniging is. In de loop der jaren is het dan wel nodig geweest om zich aan het werk te zetten om eenheid te brengen in het type. In die tijd werd inderdaad gesproken van de variëteiten van Antwerpen, Leuven en Brussel.
Verschijning:
Het Schipperke is een herdershond in klein formaat, dus een lupoïde, maar zeer stevig gebouwd.
Zijn hoofd is wigvormig, de schedel tamelijk ontwikkeld en de snuit betrekkelijk kort.
Zijn lichaam is harmonisch, kort, tamelijk breed en gedrongen, maar de ledematen zijn fijn van bot.
De beharing is zeer karakteristiek, overvloedig en recht, en vormt een halskraag, manen, een borstveer en een broek, wat hem zijn waarlijk uniek silhouet verleent.
Het geslachtsdiformisme is duidelijk.
Zijn lichaamsbouw zonder anomalieën, evenals zijn kenmerkende eigenschappen en zijn herdershondenkarakter, dit alles in klein formaat, verklaren zijn grote populariteit die tot ver over de Belgische grenzen reikt.
Belangrijke verhoudingen
De schofthoogte en de lichaamslengte zijn gelijk, het is dus een vierkant gebouwde hond.
De borst is goed diep, tot ellebooghoogte reikend.
De snuit is duidelijk minder lang dan de helft van de hoofdlengte.
Aard:
Een uitmuntend waakhondje, een uitzonderlijke ‘waarschuwer’, bruisend van vitaliteit, afzijdig ten opzichte van vreemden. Beweeglijk, lenig, onvermoeibaar, altijd bezig met wat er rond hem gaande is, klaar om te bijten bij voorwerpen die hem ter bewaking worden toevertrouwd, zeer lief voor kinderen, altijd nieuwsgierig om te weten wat er gebeurt achter een deur of een voorwerp dat men zal verplaatsen, lucht gevend aan zijn gevoelens door zijn schel geblaf en zijn rechtopstaande manen en rugbeharing.
Hij is een snuffelaar, die jaagt op ratten, mollen en ander ongedierte.
Hoofd:
Wolfachtig (lupoïde), wigvormig, maar niet al te gestrekt en voldoende breed om in harmonie te zijn met het lichaam.
Wenkbrauw- en jukbeenbogen matig gewelfd.
De overgang van het schedelgedeelte naar het snuitgedeelte is duidelijk, maar mag toch niet te sterk geaccentueerd zijn.
Schedel:
voorhoofd tamelijk breed, naar de ogen toe vernauwend, van opzij gezien licht afgerond.
De bovenlijnen van de schedel en de snuit verlopen evenwijdig.
Stop:
duidelijk, maar zonder overdrijving.
Neus:
klein, neusspiegel altijd zwart.
Snuit:
scherper wordend naar de neus toe, goed gebeiteld, niet te gestrekt, het uiteinde niet afgeknot; lengte ongeveer veertig procent van de totale lengte van het hoofd; neusrug recht.
Wangen:
droog, geleidelijk overgaand in de zijgedeelten van de snuit.
Ogen:
Donkerbruin van kleur, klein, amandelvormig, noch diepliggend, noch uitpuilend; ondeugende, levendige en doordringende blik; zwart omrande oogleden.
Oren:
Goed rechtopstaand, zeer klein, puntig, driehoekig (zoveel mogelijk gelijkzijdig driehoekig), hoog aangezet maar niet te dicht bij elkaar, stevig, uitermate beweeglijk.
Mond:
Lippen:
zwart, goed aansluitend.
Kaken/gebit:
gezonde en goed ingeplante tanden. ‘Schaargebit’; het ‘tanggebit’ wordt getolereerd.
Volledig gebit, beantwoordend aan de tandformule.
Het ontbreken van één of twee premolaren 1 (1 P1 of 2 P1’s) of van één premolaar 2 (1 P2) wordt getolereerd en de molaren 3 (M3) worden niet in aanmerking genomen.
Hals:
Sterk, krachtig gespierd en zeer omvangrijk lijkend door de overvloedige beharing van de halskraag, middellang, goed uitkomend, goed gedragen en meer opgericht wanneer hij aandachtig is, de bovenbelijning (halslijn) licht gewelfd. Voorhand:
Fijn van beendergestel en goed onder het lichaam geplaatst.
Totaalbeeld: voorbenen van alle zijden gezien loodrecht en volkomen evenwijdig in vooraanzicht; hun lengte van de grond tot aan de ellebogen is ongeveer gelijk aan de helft van de schofthoogte.
Schouders:
lang en goed schuin; schouderhoeking normaal.
Opperarmen:
lang en voldoende schuin.
Ellebogen:
vast, noch afstaand, noch aangedrukt.
Onderarmen:
recht, in vooraanzicht tamelijk uit elkaar.
Polsen:
stevig en effen.
Lichaam:
Kort en breed, dus gedrongen, maar niet overdreven omvangrijk of zwaar, inschrijfbaar in een vierkant is ideaal, dus met de lichaamslengte vanaf het boegpunt tot aan het zitbeenpunt ongeveer gelijk aan de schofthoogte.
Bovenbelijning:
de bovenlijn van de rug en de lendenen is recht en goed strak, dikwijls licht stijgend van het kruis naar de schoft toe.
Schoft:
sterk afgetekend en nog hoger lijkend door de manen.
Rug:
kort, recht en sterk.
Lendenen:
kort, breed en stevig.
Kruis:
kort, breed en horizontaal; het achterste gedeelte van het kruis, de overgang dus tussen het kruis en het zitbeenpunt, is harmonisch afgerond, hetgeen wordt genoemd ‘achterste van een Guinees biggetje’.
Borst:
goed diep, tot ellebooghoogte reikend; breed in vooraanzicht en achter de schouders, dus de ribben goed gewelfd; voorborst van opzij gezien duidelijk uitkomend.
Onderbelijning:
onderborst goed diep, reikend tot aan de ellebogen, harmonisch en licht stijgend naar de buik toe, die matig opgetrokken is, noch neerhangend, noch windhondachtig.
Achterhand:
Fijn van beendergestel en goed onder het lichaam geplaatst.
Totaalbeeld:
de achterbenen moeten zich onder het lichaam bevinden en in achteraanzicht volkomen evenwijdig zijn.
Dijen:
lang, sterk gespierd en door de dikte van de broek nog breder lijkend.
Knie:
bevindt zich ongeveer loodrecht onder de heup; kniehoeking normaal.
Onderschenkels:
ongeveer even lang als de dijen.
Sprongen:
normale hoeking.
Voeten:
Voormiddenvoeten:
tamelijk kort, in vooraanzicht in het verlengde van de onderarmen, van terzijde hoogstens zeer licht naar voren hellend.
Voorvoeten:
klein, rond en gesloten (‘kattenvoeten’); de tenen gebogen; de nagels kort, sterk en altijd zwart.
Achtermiddenvoeten:
eerder kort; wolfsklauwen niet gewenst.
Achtervoeten:
zoals de voorvoeten, of iets langer.
Staart:
Afwezig, maar wanneer geen caudectomie (couperen van de staart) werd toegepast moet de staart lang zijn, stevig bij de aanzet, naar het uiteinde toe versmallen en minstens tot aan de sprong reiken. In rust bij voorkeur hangend gedragen, het uiteinde ter hoogte van de sprongen licht naar achteren gebogen.
Mag in actie opgeheven worden, in het verlengde van de bovenbelijning, bij voorkeur niet hoger.
De staartaanzet mag in geen enkele mate de belijning schaden van het kruis, dat met een harmonische ronding onmerkbaar in de dijen overgaat en de indruk geeft van een ‘Guinees biggetjes achterste’.
Een opgerolde staart wordt getolereerd, maar is niet gewild.
Beweging:
In draf is de beweging soepel, vast, met een gemiddelde paswijdte en een goede achterhandstuwing, waarbij de rug horizontaal blijft en de ledematen evenwijdig bewegen; de beweging van de voorbenen is in harmonie met de achterbenen en de ellebogen mogen niet uitdraaien.
Bij een hogere snelheid convergeren de ledematen.
Huid:
Goed strak over het hele lichaam.
Kleur:
Eenkleurig zwart.
Het onderhaar moet niet absoluut zwart zijn, maar het mag ook donkergrijs zijn, indien het volledig wordt bedekt door het bovenhaar.
Vacht:
Beharing: het dekhaar is overvloedig, dicht, recht, voldoende hard, tamelijk vast van textuur, dus droog en stevig aanvoelend, samen met de zachte en dichte ondervacht een uitstekende beschutting vormend.
Het haar is zeer kort op de oren en kort op het hoofd, de voorzijde van de voorbenen, de sprongen en de achtermiddenvoeten.
Op het lichaam is het haar middellang en aanliggend.
Rond de hals is de beharing vanaf de buitenrand van de oren veel langer en meer afstaand, waarbij, vooral bij de reu, maar ook bij de teef, een brede en zeer typische ‘kraag’ (lange haren rond de hals die aan beide zijden uitsteken), ‘manen’ (lange haren op het bovengedeelte van de hals, die zich uitstrekken tot op de schoft en zelfs tot op de schouders) en een ‘borstveer’ (lange haren op het ondergedeelte van de hals en op de voorborst, die zich uitstrekken tot tussen de voorbenen en geleidelijk eindigen onderaan de borst) worden gevormd.
Aan de achterzijde van de dijen wordt de ‘broek’ gevormd door lange en overvloedige haren, die de anaalstreek bedekken en waarvan de haaruiteinden op een zeer typische manier naar binnen zijn gericht.
De staart is bedekt met haar dat even lang is als op het lichaam.
Fouten:
Elke afwijking van het bovengenoemde moet als een fout beschouwd worden, die bestraft wordt naargelang de ernst ervan.
Algemeen voorkomen:
plomp; te weinig substantie; laag- of hoogbenig; gestrekt lichaam,inschrijfbaar in een rechthoek.
Hoofd:
te gestrekt of te kort; niet-parallelle belijning van schedel en neusrug; vosachtig voorkomen;te uitstekende wenkbrauw- of jukbeenbogen.
Schedelgedeelte:
te smal; voorhoofd te rond of bol (‘appelhoofd’).
Snuit:
te lang, geknepen; dik, afgeknot; ramsneus.
Gebit:
onregelmatig of slecht ingeplante snijtanden.
Ernstige fouten:
het ontbreken van één snijtand (1 I), van drie premolaren 1 (3 P1) of van twee premolaren 2 (2 P2).
Ogen:
groot, rond of uitpuilend; lichte kleur (‘hazelnootkleur’ is nog aanvaardbaar).
Borst:
smal, vlak, cilindrisch; niet voldoende diep.
Kruis:
lang, hellend, overbouwd; discontinue ronding van achterzijde (overgang kruis-achterste gedeelte van dijen).
Ledematen:
te weinig of overdreven gehoekt.
Gangwerk:
nauwe beweging, te korte paslengte, te weinig stuwing, slechte rugoverbrenging, hoog opheffen van de voorbenen (steppen) of huppelende beweging van de achterbenen.
Vacht:
te kort (gladhaar), te lang, schraal, zacht of zijdeachtig, gegolfd, te vlak tegen het lichaam aanliggend of neerhangend; te weinig of geen halskraag, manen, borstveer of broek (is een ernstiger fout bij reuen, vooral het ontbreken van de halskraag). Onvoldoende ondervacht.
Kleur:
grijze, bruinachtige of rossige schijn in het dekhaar; enkele toevallige witte haren, bijv. op de tenen; wat grijs, bijv. op de snuit, te wijten aan ouderdom, wordt geduld.
Karakter:
apathisch of bang.
Diskwalificerende fouten:
Karakter:
hypernerveus, agressief of angstig.
Algemeen voorkomen:
afwezigheid van rastype.
Gebit:
bovenvoorbeet; ondervoorbeet, zelfs zonder verlies van contact (omgekeerd schaargebit); kruisgebit; ontbreken van een hoektand (1 C), een scheurkies boven (1 P4) of onder (1 M1), een molaar (1 M1 of 1 M2, behalve M3), een premolaar 4 (P4 onder), een premolaar 3 (1 P3) plus een andere tand, of in totaal drie tanden of meer (behalve de 4 premolaren 1).
Neusspiegel, lippen, oogleden: gedepigmenteerd.
Oren:
hangend of halfstaand.
Vacht:
lang en zacht of zijdeachtig, dus een vacht duidelijk van het type ‘langhaar’; franjes van lag haar op de oren, achteraan de dijen, enz.; totale afwezigheid van onderwol.
Kleur:
iedere vachtkleur anders dan zwart (behalve grijze, bruinachtige of rossige schijn) of met zeer kleine witte vlekken, zelfs op de tenen.
Gewicht: Iedere hond met duidelijke lichaams- of gedragsafwijkingen moet worden gediskwalificeerd.
N.B.:
De reuen moeten twee normale testikels hebben, die volledig in het scrotum zijn ingedaald.
Gezondheid van de Schipperke
De Schipperke kan MPS IIIB (syndroom van Sanfilippo type IIIB), epilepsie,
schildklierproblemen, HD (heupdysplasie), kanker en soms PL (patella luxatie) hebben.
De kans dat deze aandoening bij een hond uit geteste ouders voorkomt is veel kleiner dan uit niet geteste ouders.
Vraag dus aan de fokker naar de testresultaten van de ouders, een goede fokker laat deze graag zien en heeft kopieën van de resultaten van de vader of kan deze via een site laten zien.
De HD (en PL)-test wordt door een specialist uitgevoerd.
Voor HD wordt een rontgenfoto gemaakt en beoordeeld door de Raad van Beheer.
De beste uitslag voor HD is HD-A. Met HD-B (een overgangsvorm) mag ook vaak gefokt worden.
Voor MPS IIIB is een DNA test beschikbaar. De uitslag kan VRIJ, DRAGER of LIJDER zijn. Alleen met Vrije honden mag gefokt worden.
Verzorging van de Schipperke
De vacht van een schipperke is zo dik dat wassen zelden nodig is. Zelfs als hij in de regen gelopen heeft dringt het vocht niet echt door tot op zijn huid.
Het schipperke verliest haar. Juist na de winter het meest, maar toch vind je het hele jaar door kleine dikke zwarte haartjes in huis.
Door regelmatig zijn vacht te borstelen gaat die nog mooier glanzen. Borstelen vind de hond trouwens leuk, wassen iets minder.
Wandelingen zijn heel belangrijk voor deze hond! Hij moet al die energie kwijt en die gespierde beentjes zijn gemaakt om te lopen! Dit is ook een ideale oplossing om zijn ontembare nieuwsgierigheid naar de buitenwereld tevreden te stellen.
Opvoeding van de Schipperke
Het schipperke is een ZEER nieuwsgierige hond! Daarom is het soms moeilijk om deze hond goed op te voeden. De minste afleiding is genoeg om aangeleerde commando's te doen vergeten.
Een schipperke kan bvb goed aangeleerd zijn om binnen de grenzen van de tuin te blijven, maar als zijn neus iets interessants oppikt gaat hij op onderzoek uit en "loopt weg "zonder dat te willen. Deze hond volgt letterlijk zijn neus.
Qua voeding is het opletten geblazen. Deze hond is al stevig gebouwd en heeft de neiging om werkelijk alles op te eten. Gevolg: een dik schipperke. Dus negeer dat schattige kopje en die smekende oogjes...dit slokopje zal je er werkelijk niet minder graag voor zien!
Schipperkes blaffen. Alles wat ze zien is van hen en al de rest zijn indringers. Leer hem tijdens wandelingen omgaan met vreemden en dan zal het blaffen wat minderen, maar het blijven echte waakhondjes...
Rasvereniging van de Schipperke
http://www.schipperkesclub.nl/
Schipperke pup aanschaffen
kosten aanschaf puppy ongeveer € 7OO,00 tot € 1000,00
Met stamboom ST Hubert (FCI)
De Schipperke behoort tot de Rasgroep "Herdershonden"
Geschiedenis van de Schipperke
In Vlaams dialect betekent Schipperke "kleine scheper" of "herdershondje".
De gemeenschappelijke voorvader van de Belgische Herdershonden en van de Schipperkes zou een oud ras zijn, een herdershond, meestal zwart en tamelijk klein, die "Leuvenaar" wordt genoemd. Zijn oorsprong gaat terug tot de 17de eeuw. Rond 1690 was het Schipperke de lievelingshond van de volksmensen en van de Brusselse schoenlappers van de Sint-Gorikswijk, die wedstrijden organiseerden om de halsbanden in gedreven koper te laten bewonderen waarmede ze hun honden sierden. De staart werd volledig afgesneden, een mode die naar het schijnt reeds dateert uit de 15de eeuw. Het Schipperke was befaamd als jager op muizen, ratten, mollen en ander ongedierte.
Het Schipperke werd voor de eerste maal tentoongesteld in 1882 in de stad Spa. Hij werd in de mode gebracht door de Belgische koningin Maria Henrica.
In 1887 deed hij zijn intrede in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. De eerste rasstandaard werd vastgesteld in 1888 door de voor het ras verantwoordelijk club, die in datzelfde jaar werd opgericht en die de oudste Belgische rasvereniging is. In de loop der jaren is het dan wel nodig geweest om zich aan het werk te zetten om eenheid te brengen in het type. In die tijd werd inderdaad gesproken van de variëteiten van Antwerpen, Leuven en Brussel.
Karakter van de Schipperke
GEDRAG / KARAKTER
Een uitmuntend waakhondje, een uitzonderlijke ‘waarschuwer’, bruisend van vitaliteit, afzijdig ten opzichte van vreemden. Beweeglijk, lenig, onvermoeibaar, altijd bezig met wat er rond hem gaande is, klaar om te bijten bij voorwerpen die hem ter bewaking worden toevertrouwd, zeer lief voor kinderen, altijd nieuwsgierig om te weten wat er gebeurt achter een deur of een voorwerp dat men zal verplaatsen, lucht gevend aan zijn gevoelens door zijn schel geblaf en zijn rechtopstaande manen en rugbeharing. Hij is een snuffelaar, die jaagt op ratten, mollen en ander ongedierte.
Rasstandaard van de Schipperke
Gewicht:
3 tot 9 kg.
Een gemiddeld gewicht van 4 tot 7 kg wordt nagestreefd.
Honden die minder wegen dan 3 kg en meer dan 9 kg kunnen niet als uitmuntend beschouwd worden.
Korte geschiedenis van het ras:
In Vlaams dialect betekent Schipperke ‘kleine scheper’ of ‘herdershondje’. De gemeenschappelijke voorvader van de Belgische Herdershonden en van de Schipperkes zou een oud ras zijn, een herdershond, meestal zwart en tamelijk klein, die ‘Leuvenaar’ wordt genoemd. Zijn oorsprong gaat terug tot de 17de eeuw. Rond 1690 was het Schipperke de lievelingshond van de volksmensen en van de Brusselse schoenlappers van de Sint-Gorikswijk, die wedstrijden organiseerden om de halsbanden in gedreven koper te laten bewonderen waarmede ze hun honden sierden. De staart werd volledig afgesneden, een mode die naar het schijnt reeds dateert uit de 15de eeuw. Het Schipperke was befaamd als jager op muizen, ratten, mollen en ander ongedierte. Het Schipperke werd voor de eerste maal tentoongesteld in 1882 in de stad Spa. Hij werd in de mode gebracht door de Belgische koningin Maria Henrica.
In 1887 deed hij zijn intrede in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. De eerste rasstandaard werd vastgesteld in 1888 door de voor het ras verantwoordelijk club, die in datzelfde jaar werd opgericht en die de oudste Belgische rasvereniging is. In de loop der jaren is het dan wel nodig geweest om zich aan het werk te zetten om eenheid te brengen in het type. In die tijd werd inderdaad gesproken van de variëteiten van Antwerpen, Leuven en Brussel.
Verschijning:
Het Schipperke is een herdershond in klein formaat, dus een lupoïde, maar zeer stevig gebouwd.
Zijn hoofd is wigvormig, de schedel tamelijk ontwikkeld en de snuit betrekkelijk kort.
Zijn lichaam is harmonisch, kort, tamelijk breed en gedrongen, maar de ledematen zijn fijn van bot.
De beharing is zeer karakteristiek, overvloedig en recht, en vormt een halskraag, manen, een borstveer en een broek, wat hem zijn waarlijk uniek silhouet verleent.
Het geslachtsdiformisme is duidelijk.
Zijn lichaamsbouw zonder anomalieën, evenals zijn kenmerkende eigenschappen en zijn herdershondenkarakter, dit alles in klein formaat, verklaren zijn grote populariteit die tot ver over de Belgische grenzen reikt.
Belangrijke verhoudingen
De schofthoogte en de lichaamslengte zijn gelijk, het is dus een vierkant gebouwde hond.
De borst is goed diep, tot ellebooghoogte reikend.
De snuit is duidelijk minder lang dan de helft van de hoofdlengte.
Aard:
Een uitmuntend waakhondje, een uitzonderlijke ‘waarschuwer’, bruisend van vitaliteit, afzijdig ten opzichte van vreemden. Beweeglijk, lenig, onvermoeibaar, altijd bezig met wat er rond hem gaande is, klaar om te bijten bij voorwerpen die hem ter bewaking worden toevertrouwd, zeer lief voor kinderen, altijd nieuwsgierig om te weten wat er gebeurt achter een deur of een voorwerp dat men zal verplaatsen, lucht gevend aan zijn gevoelens door zijn schel geblaf en zijn rechtopstaande manen en rugbeharing.
Hij is een snuffelaar, die jaagt op ratten, mollen en ander ongedierte.
Hoofd:
Wolfachtig (lupoïde), wigvormig, maar niet al te gestrekt en voldoende breed om in harmonie te zijn met het lichaam.
Wenkbrauw- en jukbeenbogen matig gewelfd.
De overgang van het schedelgedeelte naar het snuitgedeelte is duidelijk, maar mag toch niet te sterk geaccentueerd zijn.
Schedel:
voorhoofd tamelijk breed, naar de ogen toe vernauwend, van opzij gezien licht afgerond.
De bovenlijnen van de schedel en de snuit verlopen evenwijdig.
Stop:
duidelijk, maar zonder overdrijving.
Neus:
klein, neusspiegel altijd zwart.
Snuit:
scherper wordend naar de neus toe, goed gebeiteld, niet te gestrekt, het uiteinde niet afgeknot; lengte ongeveer veertig procent van de totale lengte van het hoofd; neusrug recht.
Wangen:
droog, geleidelijk overgaand in de zijgedeelten van de snuit.
Ogen:
Donkerbruin van kleur, klein, amandelvormig, noch diepliggend, noch uitpuilend; ondeugende, levendige en doordringende blik; zwart omrande oogleden.
Oren:
Goed rechtopstaand, zeer klein, puntig, driehoekig (zoveel mogelijk gelijkzijdig driehoekig), hoog aangezet maar niet te dicht bij elkaar, stevig, uitermate beweeglijk.
Mond:
Lippen:
zwart, goed aansluitend.
Kaken/gebit:
gezonde en goed ingeplante tanden. ‘Schaargebit’; het ‘tanggebit’ wordt getolereerd.
Volledig gebit, beantwoordend aan de tandformule.
Het ontbreken van één of twee premolaren 1 (1 P1 of 2 P1’s) of van één premolaar 2 (1 P2) wordt getolereerd en de molaren 3 (M3) worden niet in aanmerking genomen.
Hals:
Sterk, krachtig gespierd en zeer omvangrijk lijkend door de overvloedige beharing van de halskraag, middellang, goed uitkomend, goed gedragen en meer opgericht wanneer hij aandachtig is, de bovenbelijning (halslijn) licht gewelfd. Voorhand:
Fijn van beendergestel en goed onder het lichaam geplaatst.
Totaalbeeld: voorbenen van alle zijden gezien loodrecht en volkomen evenwijdig in vooraanzicht; hun lengte van de grond tot aan de ellebogen is ongeveer gelijk aan de helft van de schofthoogte.
Schouders:
lang en goed schuin; schouderhoeking normaal.
Opperarmen:
lang en voldoende schuin.
Ellebogen:
vast, noch afstaand, noch aangedrukt.
Onderarmen:
recht, in vooraanzicht tamelijk uit elkaar.
Polsen:
stevig en effen.
Lichaam:
Kort en breed, dus gedrongen, maar niet overdreven omvangrijk of zwaar, inschrijfbaar in een vierkant is ideaal, dus met de lichaamslengte vanaf het boegpunt tot aan het zitbeenpunt ongeveer gelijk aan de schofthoogte.
Bovenbelijning:
de bovenlijn van de rug en de lendenen is recht en goed strak, dikwijls licht stijgend van het kruis naar de schoft toe.
Schoft:
sterk afgetekend en nog hoger lijkend door de manen.
Rug:
kort, recht en sterk.
Lendenen:
kort, breed en stevig.
Kruis:
kort, breed en horizontaal; het achterste gedeelte van het kruis, de overgang dus tussen het kruis en het zitbeenpunt, is harmonisch afgerond, hetgeen wordt genoemd ‘achterste van een Guinees biggetje’.
Borst:
goed diep, tot ellebooghoogte reikend; breed in vooraanzicht en achter de schouders, dus de ribben goed gewelfd; voorborst van opzij gezien duidelijk uitkomend.
Onderbelijning:
onderborst goed diep, reikend tot aan de ellebogen, harmonisch en licht stijgend naar de buik toe, die matig opgetrokken is, noch neerhangend, noch windhondachtig.
Achterhand:
Fijn van beendergestel en goed onder het lichaam geplaatst.
Totaalbeeld:
de achterbenen moeten zich onder het lichaam bevinden en in achteraanzicht volkomen evenwijdig zijn.
Dijen:
lang, sterk gespierd en door de dikte van de broek nog breder lijkend.
Knie:
bevindt zich ongeveer loodrecht onder de heup; kniehoeking normaal.
Onderschenkels:
ongeveer even lang als de dijen.
Sprongen:
normale hoeking.
Voeten:
Voormiddenvoeten:
tamelijk kort, in vooraanzicht in het verlengde van de onderarmen, van terzijde hoogstens zeer licht naar voren hellend.
Voorvoeten:
klein, rond en gesloten (‘kattenvoeten’); de tenen gebogen; de nagels kort, sterk en altijd zwart.
Achtermiddenvoeten:
eerder kort; wolfsklauwen niet gewenst.
Achtervoeten:
zoals de voorvoeten, of iets langer.
Staart:
Afwezig, maar wanneer geen caudectomie (couperen van de staart) werd toegepast moet de staart lang zijn, stevig bij de aanzet, naar het uiteinde toe versmallen en minstens tot aan de sprong reiken. In rust bij voorkeur hangend gedragen, het uiteinde ter hoogte van de sprongen licht naar achteren gebogen.
Mag in actie opgeheven worden, in het verlengde van de bovenbelijning, bij voorkeur niet hoger.
De staartaanzet mag in geen enkele mate de belijning schaden van het kruis, dat met een harmonische ronding onmerkbaar in de dijen overgaat en de indruk geeft van een ‘Guinees biggetjes achterste’.
Een opgerolde staart wordt getolereerd, maar is niet gewild.
Beweging:
In draf is de beweging soepel, vast, met een gemiddelde paswijdte en een goede achterhandstuwing, waarbij de rug horizontaal blijft en de ledematen evenwijdig bewegen; de beweging van de voorbenen is in harmonie met de achterbenen en de ellebogen mogen niet uitdraaien.
Bij een hogere snelheid convergeren de ledematen.
Huid:
Goed strak over het hele lichaam.
Kleur:
Eenkleurig zwart.
Het onderhaar moet niet absoluut zwart zijn, maar het mag ook donkergrijs zijn, indien het volledig wordt bedekt door het bovenhaar.
Vacht:
Beharing: het dekhaar is overvloedig, dicht, recht, voldoende hard, tamelijk vast van textuur, dus droog en stevig aanvoelend, samen met de zachte en dichte ondervacht een uitstekende beschutting vormend.
Het haar is zeer kort op de oren en kort op het hoofd, de voorzijde van de voorbenen, de sprongen en de achtermiddenvoeten.
Op het lichaam is het haar middellang en aanliggend.
Rond de hals is de beharing vanaf de buitenrand van de oren veel langer en meer afstaand, waarbij, vooral bij de reu, maar ook bij de teef, een brede en zeer typische ‘kraag’ (lange haren rond de hals die aan beide zijden uitsteken), ‘manen’ (lange haren op het bovengedeelte van de hals, die zich uitstrekken tot op de schoft en zelfs tot op de schouders) en een ‘borstveer’ (lange haren op het ondergedeelte van de hals en op de voorborst, die zich uitstrekken tot tussen de voorbenen en geleidelijk eindigen onderaan de borst) worden gevormd.
Aan de achterzijde van de dijen wordt de ‘broek’ gevormd door lange en overvloedige haren, die de anaalstreek bedekken en waarvan de haaruiteinden op een zeer typische manier naar binnen zijn gericht.
De staart is bedekt met haar dat even lang is als op het lichaam.
Fouten:
Elke afwijking van het bovengenoemde moet als een fout beschouwd worden, die bestraft wordt naargelang de ernst ervan.
Algemeen voorkomen:
plomp; te weinig substantie; laag- of hoogbenig; gestrekt lichaam,inschrijfbaar in een rechthoek.
Hoofd:
te gestrekt of te kort; niet-parallelle belijning van schedel en neusrug; vosachtig voorkomen;te uitstekende wenkbrauw- of jukbeenbogen.
Schedelgedeelte:
te smal; voorhoofd te rond of bol (‘appelhoofd’).
Snuit:
te lang, geknepen; dik, afgeknot; ramsneus.
Gebit:
onregelmatig of slecht ingeplante snijtanden.
Ernstige fouten:
het ontbreken van één snijtand (1 I), van drie premolaren 1 (3 P1) of van twee premolaren 2 (2 P2).
Ogen:
groot, rond of uitpuilend; lichte kleur (‘hazelnootkleur’ is nog aanvaardbaar).
Borst:
smal, vlak, cilindrisch; niet voldoende diep.
Kruis:
lang, hellend, overbouwd; discontinue ronding van achterzijde (overgang kruis-achterste gedeelte van dijen).
Ledematen:
te weinig of overdreven gehoekt.
Gangwerk:
nauwe beweging, te korte paslengte, te weinig stuwing, slechte rugoverbrenging, hoog opheffen van de voorbenen (steppen) of huppelende beweging van de achterbenen.
Vacht:
te kort (gladhaar), te lang, schraal, zacht of zijdeachtig, gegolfd, te vlak tegen het lichaam aanliggend of neerhangend; te weinig of geen halskraag, manen, borstveer of broek (is een ernstiger fout bij reuen, vooral het ontbreken van de halskraag). Onvoldoende ondervacht.
Kleur:
grijze, bruinachtige of rossige schijn in het dekhaar; enkele toevallige witte haren, bijv. op de tenen; wat grijs, bijv. op de snuit, te wijten aan ouderdom, wordt geduld.
Karakter:
apathisch of bang.
Diskwalificerende fouten:
Karakter:
hypernerveus, agressief of angstig.
Algemeen voorkomen:
afwezigheid van rastype.
Gebit:
bovenvoorbeet; ondervoorbeet, zelfs zonder verlies van contact (omgekeerd schaargebit); kruisgebit; ontbreken van een hoektand (1 C), een scheurkies boven (1 P4) of onder (1 M1), een molaar (1 M1 of 1 M2, behalve M3), een premolaar 4 (P4 onder), een premolaar 3 (1 P3) plus een andere tand, of in totaal drie tanden of meer (behalve de 4 premolaren 1).
Neusspiegel, lippen, oogleden: gedepigmenteerd.
Oren:
hangend of halfstaand.
Vacht:
lang en zacht of zijdeachtig, dus een vacht duidelijk van het type ‘langhaar’; franjes van lag haar op de oren, achteraan de dijen, enz.; totale afwezigheid van onderwol.
Kleur:
iedere vachtkleur anders dan zwart (behalve grijze, bruinachtige of rossige schijn) of met zeer kleine witte vlekken, zelfs op de tenen.
Gewicht: Iedere hond met duidelijke lichaams- of gedragsafwijkingen moet worden gediskwalificeerd.
N.B.:
De reuen moeten twee normale testikels hebben, die volledig in het scrotum zijn ingedaald.
Gezondheid van de Schipperke
De Schipperke kan MPS IIIB (syndroom van Sanfilippo type IIIB), epilepsie,
schildklierproblemen, HD (heupdysplasie), kanker en soms PL (patella luxatie) hebben.
De kans dat deze aandoening bij een hond uit geteste ouders voorkomt is veel kleiner dan uit niet geteste ouders.
Vraag dus aan de fokker naar de testresultaten van de ouders, een goede fokker laat deze graag zien en heeft kopieën van de resultaten van de vader of kan deze via een site laten zien.
De HD (en PL)-test wordt door een specialist uitgevoerd.
Voor HD wordt een rontgenfoto gemaakt en beoordeeld door de Raad van Beheer.
De beste uitslag voor HD is HD-A. Met HD-B (een overgangsvorm) mag ook vaak gefokt worden.
Voor MPS IIIB is een DNA test beschikbaar. De uitslag kan VRIJ, DRAGER of LIJDER zijn. Alleen met Vrije honden mag gefokt worden.
Verzorging van de Schipperke
De vacht van een schipperke is zo dik dat wassen zelden nodig is. Zelfs als hij in de regen gelopen heeft dringt het vocht niet echt door tot op zijn huid.
Het schipperke verliest haar. Juist na de winter het meest, maar toch vind je het hele jaar door kleine dikke zwarte haartjes in huis.
Door regelmatig zijn vacht te borstelen gaat die nog mooier glanzen. Borstelen vind de hond trouwens leuk, wassen iets minder.
Wandelingen zijn heel belangrijk voor deze hond! Hij moet al die energie kwijt en die gespierde beentjes zijn gemaakt om te lopen! Dit is ook een ideale oplossing om zijn ontembare nieuwsgierigheid naar de buitenwereld tevreden te stellen.
Opvoeding van de Schipperke
Het schipperke is een ZEER nieuwsgierige hond! Daarom is het soms moeilijk om deze hond goed op te voeden. De minste afleiding is genoeg om aangeleerde commando's te doen vergeten.
Een schipperke kan bvb goed aangeleerd zijn om binnen de grenzen van de tuin te blijven, maar als zijn neus iets interessants oppikt gaat hij op onderzoek uit en "loopt weg "zonder dat te willen. Deze hond volgt letterlijk zijn neus.
Qua voeding is het opletten geblazen. Deze hond is al stevig gebouwd en heeft de neiging om werkelijk alles op te eten. Gevolg: een dik schipperke. Dus negeer dat schattige kopje en die smekende oogjes...dit slokopje zal je er werkelijk niet minder graag voor zien!
Schipperkes blaffen. Alles wat ze zien is van hen en al de rest zijn indringers. Leer hem tijdens wandelingen omgaan met vreemden en dan zal het blaffen wat minderen, maar het blijven echte waakhondjes...
Rasvereniging van de Schipperke
http://www.schipperkesclub.nl/
Schipperke pup aanschaffen
kosten aanschaf puppy ongeveer € 7OO,00 tot € 1000,00
Met stamboom ST Hubert (FCI)